Kaatje

Tuesday, April 03, 2012

1 april

Het was een fijne grap, die bevalling van Jan op 1 april 2003. Een aantal vrienden en collega's geloofde het gewoonweg niet, maar Jan en ik hadden allebei ons best gedaan om die datum op de kaart te zetten. Mijn opa zaliger was namelijk ook op die datum geboren. Sinds het hele concept hier thuis begrepen wordt, zijn de verjaardagen dolkomisch.

Zo ook afgelopen zondag. Jan baalde omdat hij volgens mijn berekening pas om 20:45 negen jaar zou worden. Ik rende vervolgens panisch rond omdat de eerste visite al om 8:00 uit de auto stapte. Wij stonden quitte, 1 aprilsgewijs!
De rest van de dag verliep in een grote gezellige puinhoop.

Toen het huis in stilte gedompeld was, wandelde ik nog even door de poëzie en literatuur van een Facebookvriend. Daar las ik dit prachtige gedicht:


Omweg via Winsum

Tamminga, ook ik verloor een zoon.
Toorn richting de hemel, die met zwijgen
werd beloond. Laagtij voor het zware hart.

Weten: niet méér dan ijdel wachten lijkt
dit leven, nu het moet geleefd. Mijn zoon
is droomschuim, rouwkruid, inkt op perkament.

Vaders tronen hoog, hoogmoedig, boven
eigen schepsels uit. De natuur verdraagt
dat niet en straft. Inktwaan, zangdrift,

en het leven in een leeg heelal.


Chrétien Breukers
(uit: Gysbert Japicx bezoekt het Drielandenpunt)



'Mijn zoon is droomschuim, rouwkruid, inkt op perkament', hoe mooi kan beeldspraak zijn?
De tranen brandden al, maar bij de laatste strofe kreeg ik de nekslag.
Ja, wij zijn ijdel en denken het eeuwige leven te hebben; alles naar onze hand te kunnen zetten ook.

Eerst dacht ik ontzet dat Breukers zelf een zoon verloren had, maar e-mail en Google hielpen me uit de brand. Ik was opgelucht, en ook weer niet. Mijn springkikker sliep intussen en ik ben hem maar een extra aai gaan geven.

Ik ga die bundel kopen. Het leven is één grote grap tenslotte.

Wednesday, March 14, 2012

Atheïst?




Op deze foto is te zien hoe ik iets afsmeek bij de Consolatrix Afflictorum. Het is een Mariabeeldje dat gelardeerd is met goud, te vinden in het pelgrimsoord Kevelaer (D).

De marskramer Hendrik Busman zou van de Maagd zelf tot drie maal toe de opdracht hebben gekregen een kapelletje voor haar te bouwen. Hij gaf hieraan gehoor en op 1 juni 1642 stond er een eenvoudige bidzuil op de plek waar hij de opdracht kreeg. Al gauw kwamen er pelgrims en werden genezingen gemeld. In 1647 erkende de Kerk acht van deze genezingen als wonderbaarlijk, tijdens een synode in Venlo, gehouden in het klooster Ter Weide (Bron: Wikipedia).
 
De bejaarde pelgrims die zich om mij heen verzameld hadden, smeekten ook iets af – in het Latijn.
Ik vermoedde dat het bij hen om artrose, longemfyseem, kanker, Alzheimer of overleden geliefden ging. Serieuze zaken, bedacht ik, terwijl ik beschaamd moest zoeken naar acuut persoonlijk leed.

Ik ben het kind van een niet-praktiserende katholieke vader. Hij is de afstammeling van een vader en een moeder die zich helemaal ongans werkten. Mijn opa en oma waren arme middenstanders met een kruidenierswinkel in een Brabants dorp. Diepgelovige dorpelingen, met een tienvoudige kinderschaar.
Ik ben ook het kind van een recalcitrante moeder die opgroeide in een ander Brabants dorp. Zij moest op school de catechismus uit haar hoofd leren, op straffe van stokslagen. Veel stokslagen.

Toen mijn ouders elkaar ontmoetten, kregen ze heftig verkering. Tijdens een bacchanaal in Blankenberge (B) werd ik verwekt in een minuscuul tentje. Ik was een ongelukje, het huwelijk was een ‘motje’, maar mijn ouders waren dolgelukkig. Ze wilden mij niet laten dopen en toen ontstonden de eerste scheuren in de idylle:  ‘Hoe kun je dat kind toch niet laten dopen? Als ze sterft, komt ze nooit in de hemel!’ kreet mijn oma panisch. Mijn moeder hield voet bij stuk, mijn vader wilde de christelijke vrede bewaren. Ik kreeg het eerste H. Sacrament toegediend, maar het kwam nooit meer goed.

Na zeven vette jaren scheidden mijn ouders. Dat was pijnlijk voor alle partijen, maar het meubilair vloog nooit door de ruiten en iedereen sprak nog met elkaar. So far, so good, zou men denken.
Ome Mari vond van niet. Ome Mari was de broer van mijn opa. Hij heeft zelfs nog een tijdje in een caravan gewoond die in de achtertuin van mijn opa en oma stond. Op verjaardagsfeesten kwam zijn godsdienstwaanzin fijn naar de oppervlakte. Onder invloed van duivelse glaasjes jonge jenever werd het steevast een dolle boel met hem. Zijn blik verstrakte op het moment dat ik de overvolle huiskamer betrad. Hij kwam naar me toe, pakte mijn schouders, zette me in een soort van houdgreep, legde een hand op mijn hoofd en begon onverstaanbare bezweringen te prevelen. Het enige wat ik verstond was ‘God… God….’. Ik was een verdoemd en verloren schaap. Toen dat uiteindelijk niet bleek te helpen, ging hij op bedevaart naar Lourdes. Als ik dan weer een weekend bij mijn vader doorbracht, zei hij: ‘Er is weer post van Ome Mari.’ In het begin vond ik de onooglijke flessen wijwater en de rozenkransen in witte, plastic doosjes nog wel interessant. ‘Aan: Karin van Spaandonk. God zij met U. Mari van Spaandonk’ stond er steevast op de bijgevoegde prent van de Mariagrot gekalkt. Zijn lopend schrift was prachtig, dat moet gezegd worden.

Maar God was niet met mij. Mijn vader zette bijna nooit meer een voet in de kerk. Mijn moeder werd zo anti-kerkelijk dat ze zich zelfs heeft laten uitschrijven. Intussen gaf ze me wel iets mee van het christelijke gedachtegoed. Het Oude Testament was iets waar ze veelvuldig naar verwees, ‘vanwege de mooie verhalen’. Bij ons in huis slingerden Nietzsche en Marx tegelijkertijd over de salontafel. God bestond eenvoudigweg niet.

Mijn moeder had niet gerekend op de katholieke verzuiling in het onderwijs in die tijd. Het hoofd van de moderne Jenaplanschool in onze wijk was een non. Geen non in een habijt, maar een non met een plooirok, haarspeldjes en lakschoenen, waarmee ze mij stevig in mijn rug schopte als ik weer eens zat te beesten tijdens de weeksluiting. Zuster Mariëtte en Pastoor Van Heusden sloten een pact: alle slimme kinderen uit de zesde klas mochten de mis gaan dienen in de kapel van het aanpalende bejaardenhuis. Voor één gulden per mis ‘mocht ik de w.c.-borstel dragen en met een vette taxi mee naar het kerkhof.’ Mijn moeder bestierf het zo bijna, maar ik hield voet bij stuk. De bekoring die uitging van het klatergoud en het geld hield mij in haar greep, om van de verdrietige bejaarden die het Kyrie Eleison zongen maar niet te spreken. Meestal kwam er een soort van deemoedige rust over me; soms werden we aan onze oren getrokken omdat we in een puberale lachbui schoten. Tijdens de mis. Gelukkig keek Pastoor Van Heusden daarna in onze toogjes om blij te kunnen constateren: ‘Wat zijn jullie bruin geworden tijdens de zomervakantie, dames!’ Ik heb dat thuis nooit durven vertellen.

Nu ben ik bijna veertig. Volgende week word ik het, en ik ben een evenwichtig mens. Zo evenwichtig dat ik God niet ken en nog steeds niet in hem geloof. Maar ergens zit er een knagend besef. Ik ben jaloers op al die lieden die vol overgave bij de Consolatrix Afflictorum staan. Zij putten troost uit een onwrikbaar geloof in God, ik geloof alleen in mezelf en soms in anderen. De antieke en moderne filosofen brengen grosso modo ook weinig Verlichting.

Het blijft wrikken en wegen. Gelukkig vond ik alsnog een zeurende splinter in mijn rechter wijsvinger, daar, in het verre Kevelaer. Ik heb die splinter er prevelend uitgewrikt. Met mijn andere hand.




Wednesday, February 22, 2012

Zeikerd



Ik was een jaar of tien oud en woonde in deze tweedehands flat. Het was er comfortabel wonen, zeker met al die gemeenteplantsoenen eromheen. Rechts op de foto is de boom te zien waarin wij een boomhut hadden gebouwd. Toentertijd was die boom een heel stuk kleiner. Er zat een stompe tak op reikhoogte zodat we ons als een echte orang-oetan tussen het gebladerte konden hijsen. Veel ruiger apenwerk dan dat werd het niet: wij hadden namelijk een meisjesgroepje, en meisjes houden van een sfeervolle habitat waarin druk gekletst kan worden. Bij de vuilnis vonden we leuke kussentjes die we zorgvuldig op de takken legden. Ieder meisje had haar eigen zitplaats en daar zaten we dan. Soms was een moeder zo lief om een zak chips mee te geven voor als 'we buiten gingen spelen'. De boomhut was geheim, maar oplettende voorbijgangers hadden die deurmat vast wel zien liggen. 'Welkom bij de Boskabouters' was het opschrift onder onze voeten. Het was een idylle!

Op een kwade dag had er een ware razzia plaatsgevonden. De stinkende kussentjes waren in de bosjes gesmeten, sommigen waren zelfs opzettelijk gescheurd. Verbijsterd lazen wij de hanenpoten op de takken: 'Wij komen terug! The Pink Panthers'. Tot op de dag van vandaag weten wij niet wie dat geweest konden zijn. De animo daalde tot het vriespunt. De uiteindelijke ontbinding van De Boskabouterclub gebeurde heel abrupt. Op een nog kwadere dag stonden twee gezagsdragers in de bosjes boos met hun vingers te knippen dat we onmiddellijk uit die boom moesten komen. Nooit vergeet ik de schande. Nooit vergeet ik de onhandige dreun waarmee ik voor de voeten van Oom Agent landde. Nooit vergeet ik dat dienstpistool dat nonchalant aan die blauwe broek bungelde. Wij vonden hen echte zeikerds.

Vandaag ren ik in totale paniek rond onze derdehands flat. Ik ben Jan en zijn maat Sa kwijt. Ze gingen een potje boemerangwerpen op het grasveld en ineens zijn de vogels gevlogen. Gekneveld en geblinddoekt zie ik hen in een bestelbusje liggen. Ze weten toch dat je óók niet voor een Wii-spel met vreemde, stinkende kerels mee mag gaan? Hoe moet ik dit aan de moeder van Sa vertellen? ´Ik zat genoeglijk mijn onderhoudsboekje van mijn auto te lezen en lette even niet op?´
Na wat wanhopig geroep bij een onooglijk drugsbosje ploffen er twee jongens op de grond. Vanuit een boom. Ik zie hun opgewonden blikken en slik een heleboel in. Commentaar op afbrekende takken, commentaar op bemoste jassen, commentaar op boze voorbijgangers.
´Weten jullie allebei nog wat drugs zijn en waar je die aan kunt herkennen?´

Voor de gelegenheid ben ik vandaag geen zeikerd.  

      

  

  

Tuesday, June 07, 2011

Ondernemen en het Walhalla

Mijn moeder en haar vriendin waren zo'n vijfentwintig jaar geleden ondernemers. We hadden thuis een kroeg. Natuurlijk hadden ze een klantenkaart voor allerlei horeca-groothandels. Ik mocht dan wel eens mee, dat vond ik heel avontuurlijk in die tijd. Voor luxueus graaiwerk gingen we naar de ISPC, voor non-foodartikelen crossten we naar de Sligro. Van de Sligro kan ik me nog herinneren dat ze heel veel potten met groenteachtige rommel hadden, de inhoud was ingelegd in het zuur. Die potten zagen er heel ranzig uit, met goed geconserveerde ondefinieerbare stukjes erin; alsof je een kabinet binnenwandelde bij een biologielokaal. Echt non-food dus. De grootverpakkingen met plastic vorken, servetten, gekleurde tafellopers en andere prullaria lagen zó hoog opgestapeld dat het me altijd duizelde. 

Anno 2011 ben ik zelf ondernemer. Daar moet ik dikwijls om lachen, want ik verdien er per boekjaar maar een paar luttele centen mee. Die extra's worden vooral gespendeerd aan de instandhouding van de dikke billen. Vandaag ook. Ik heb honger en ben eerst van plan om naar Kaufland in Kleve te rijden om mijn voorraden met lekker eten weer eens op peil te brengen. Maar nee! Ik heb toch een inschrijving bij de KvK? Die ga ik heel snel omzetten in een klantenkaart van de Sligro.

Mijn Citroën Saxo steekt wat ieltjes af tegen de grote glimmende bolides op de parkeerplaats.      
Niet getreurd, dapper stap ik naar de Klantenservice.
'Goedemiddag, ik wil graag een klantenkaart aanvragen. Ik heb de benodigde papieren bij me. Inmiddels ben ik wel verhuisd, maar dat staat geregistreerd bij de KvK.'
'Dat zal helaas niet gaan mevrouw, dan had u een nieuwe inschrijving af moeten laten geven. U had daar dan ook voor moeten betalen.'
'Oh, dat is dan wel heel jammer... Kunt u niet in hun systeem kijken?'
De dame achter de balie strijkt over haar hart en verzekert me dat ik een heel aardige klant ben. Sommige mensen trekken haar namelijk wel eens hardhandig over de balie heen. Ik niet, ik bedank haar uitgebreid. Met mijn voorlopige handgeschreven klantenkaart wandel ik door de poorten van het Walhalla. Ik spreek mezelf ernstig toe. 'Kaatje, houd je in. Je hebt dan wel honger, maar geen bodemloze portemonnee.'

Ze bestaan, mensen die koken en het opeten verschrikkelijk vinden. Dan moet je dus niet naar de Sligro gaan, want in vijfentwintig jaar tijd is de groothandel verworden tot de eerste de beste Leclerc in Frankrijk. Oh, die wijnafdeling... Oh, al die stukken wild in honderd soorten en maten... Zelfs de kiemplantjes op de groenteafdeling vinden gretig aftrek. De komkommers ook, dit is een EHEC-vrij filiaal. De afdeling gedestilleerd is zeer karig uitgerust, maar dat neem ik voor lief. Ik kijk mijn ogen uit en heb nog niet eens de bovenverdieping gezien. Het schijnt dat je daar ook sportartikelen en PC's kunt kopen, maar die zijn niet eetbaar.

Na anderhalf uur dwalen leg ik mijn spullen bevend op de band. Wat gaat me dit toch kosten? Het valt uiteindelijk mee. Voor 49,12 euro heb ik vier uitheemse kazen, een Kletzenbrood (nooit van gehoord), een fles middelmatige rode Bordeaux, een kilo konijnenbouten, een pond schol (panklaar), een droge worst, een mooie komkommer en een netje limoenen. De komende drie maanden kan ik mezelf ook ongebreideld afpoetsen met toiletpapier (24 rollen) en mijn neus snuiten in absintgroene servetten (250 stuks).

Is dit boeiend, lieve lezers? Misschien niet. Ik zal jullie er verder ook niet meer mee lastigvallen, met mijn boodschappenkar.
Zelf was ik zo blij met het redelijke bedrag dat ik de typfout van de kassajuffrouw wel fijntjes opmerkte, maar het haar ook weer vergaf:

'HAIKA SCHRIJFCTEATIES'

Er zijn ergere dingen. Vegetariër worden bijvoorbeeld.

Friday, April 22, 2011

Kain

Het is Goede Vrijdag en op Internet regent het weer crucifixen.
Ik zie nu zelfs dat mijn liefje iets heeft gepost met de memorabele woorden: 'Heden hang ik aan het hout.'
Als afvallige katholiek raak ik toch altijd stiekem geïntrigreerd door deze Jezus-hausse. En ik ben niet de enige. Er wordt gegrapt, er worden kunstwerken en spotprenten gepost, de handen worden ijverig gewassen in onschuld en het Ecce Homo heb ik vandaag al twee keer gelezen - we leven nu pas vroeg in de middag nota bene.

Hier in het Zuiden des lands is de katholieke signatuur stevig neergezet. De Tilburgse fraters kunnen bogen op een lange onderwijstraditie. Het Koning Willem II College werd aan het einde van de 19e eeuw zelfs gedwarsboomd door katholieke notabelen omdat het een openbare HBS was waar geen godsdienstonderwijs gegeven werd. Vincent Van Gogh heeft er nog op school gezeten en dat doet vandaag niet echt terzake, maar ik ben niet gespeend van trivia-trots.
Als ik iets voor kinderen schrijf voor Uitgeverij Zwijsen (vernoemd naar aartsbisschop Joannes Zwijsen), word ik soms op mijn vingers getikt. De uitroepen 'Jee!' of  'Jeeminee!' zijn ab-so-luut verboden.
Het is blasfemie om zelfs maar een afgeleide van de goede man te gebruiken. Waar zijn jullie in Jezusnaam mee bezig? denk ik dan schouderophalend, om vervolgens braaf in de pas te gaan lopen. Er moet tenslotte wel geld verdiend worden.

Er was één PABO hier in Tilburg en dat was een katholieke. En daar studeerde ik.
Studeren mocht je het eigenlijk niet noemen, we moesten heel hip ProbleemGestuurd Onderwijs volgen.
De onderwijspractica waren hilarisch; ik heb vier jaar lang gehuppeld, gezongen, gekleid, gemusiceerd en beestjes getreiterd tijdens de lessen natuuronderwijs.
Maar het ProbleemGestuurd Onderwijs, dát was het!
Het betekende dat we op een pseudowetenschappelijke manier allerlei hypothesen moesten formuleren, De Problemen. Vervolgens mochten we in studiegroepjes De Problemen doorkauwen en erover schrijven, schrijven, schrijven.... nog gewoon met een pen. Individuele verslagen, groepsverslagen, procesverslagen, ik kreeg er echt kuilen van in mijn vingers. Nu ben ik nooit te beroerd geweest om te schrijven, maar die hoeveelheid was ongekend.
Onze klassendocent in het derde leerjaar heette Jef De Schepper. Daar kan ik ook niets aan doen, dat hij zo heette. Het was een aardige, goedhartige Vlaming en nog een katecheet ook. Het derde leerjaar was pittig. Mijn medestudenten en ik waren onderhand wel uitgeschreven en -gedebatteerd, we waren die hele groepssessies strontzat. Er onstonden ruzies. De Schepper trok zich daar niets van aan en ging blijmoedig verder met zijn zware taak. Ik had soms ronduit medelijden met hem.

Toen ik mijn individuele eindgesprek bij De Schepper had om dat hele derde jaar te kunnen gaan vergeten, raakten we in een felle discussie verwikkeld. Eén van mijn studiegenoten kon namelijk niets. Hij kon niet lezen, hij kon niet spellen, hij kon geen sluitende redenering op papier krijgen, hij kon niet rekenen, hij haalde geen enkel tentamen... hij kon echt gewoon niets. Ons hele Groepsproces werd ook nog afgekeurd vanwege zijn bijdragen. Balen, maar niet onoverkomelijk. De Schepper en ik spraken erover.
Het grootste venijn zat 'm de staart van het gesprek. Ik had mijn tas al aan mijn schouder hangen en zei: 'Moet hij een leerkracht worden? Durven jullie zo iemand op kinderen los te laten? Jullie willen toch kwaliteit afleveren? Ik schaam me wezenloos voor alles en iedereen hier op deze opleiding.'
De Schepper keek fronsend over zijn studentikoze brilletje en bonjourde me het lokaal uit met zijn prachtige Vlaamse tongval: 'Zijt Gij Uw Broeders Hoeder?'  
Ik ontplofte. Wat een rotstreek van Mijn Schepper om mij zo buiten te zetten.
Niet als Karin, maar als Kain.

Jaren na dato hoorde ik dat de desbetreffende medestudent ontslagen was.
Hij was als leerkracht volslagen incompetent.
Nu doet hij iets met techniek. Geloof ik.

Sunday, February 13, 2011

Christianne

Dit wordt een zondag met een serieuze biecht erin.
Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik heb een TomTom aangeschaft.

Jarenlang heb ik de boot afgehouden, ik ging nog voor het ambachtelijke kaartlezen en struikroverstrajecten die nergens toe leidden. Soms is dat hilarisch, maar veel vaker ook gewoon niet.
Jan vond het niet meer zo gezellig toen hij en zijn onverantwoordelijke mama cirkeltjes bleven draaien rond het huis van mijn nicht in een buitenwijk van Nijmegen. De temperatuur in de auto liep op tot boven de veertig graden. ‘Mama, waarom hebben wij geen auto met airco en elektrische ramen?’ ‘Omdat ik daar de hele week voor moet gaan werken en jij de hele week in de opvang moet. Dáárom. Nog even doorbijten, schatje.’ Ten einde raad heb ik mijn nicht toch maar gebeld. Nog één hoek om en we waren er nota bene.
Kreeg ik in het begin nog wel eens een paniekerig sms’je van mijn liefje ‘Hoe laat denk je hier in Godsnaam te verschijnen?’, tegenwoordig staat hij hoofdschuddend bovenaan de trap. Hij weet inmiddels wel dat ik stronteigenwijs en avontuurlijk ben.

Dat is sinds vandaag afgelopen. Het avontuur gaat op de helling! Het instellen van zo’n ding is wel een hele belevenis. Die zuignap bijvoorbeeld, die plakt niet op een vieze autoruit. Bevelen opvolgen is ook een punt. Je denkt toch zeker niet dat ik me door die metalige Frau Kreisverkehr over de A58 laat jagen? We zullen eens zien, Frau, of jij je kunt aanpassen als ik niet naar je luister. Mooi, ze luistert naar mij en past het traject ter plekke aan. 'Kehren Sie um’ is natuurlijk ook wel een lastig commando op de snelweg.

De bestemming is Lennisheuvel, een piepklein gehucht dat ik al die jaren niet kon vinden.
Ik bezoek er een oude vriendin, Christianne. Wat hebben wij gelachen tijdens onze studie.
We dronken, we rookten, we zaten dagen in haar grote keuken te schilderen voor onze portfolio’s.
Jatwerk was ons niet vreemd, we leverden soms ook wel eens iets van elkaar in als we last kregen van penseelkramp. We dreven onze medepassagiers in de streekbus tot wanhoop als we op vrijdagmiddag studiestress op elkaar afreageerden. Ik was dol op haar en vond het jammer dat ze naar Sint Maarten emigreerde om daar te gaan werken. Na een paar jaar was ze weer terug in het Brabantse, gelukkig maar.

Lennisheuvel is het type gehucht waarvan er duizenden zijn. De kerk, de bakker, de kroeg, de school en het voetbalveld liggen er op een vierkante kilometer. Je kunt er een kanon afschieten, al hoor ik soms een enorme boer door de lucht denderen. Dorpsjongeren moeten ook wat lucht kwijt. Ik parkeer mijn auto en kan Christianne zonder TomTom moeiteloos vinden.

Ze ligt er maar stilletjes bij. Ik heb haar na de uitvaart nooit meer bezocht. Het is een mooi graf, met een prachtig houten beeld van een vrouw erop. Gestileerd, sober, het begint al te verweren zelfs.
Uit wat voor hout zij uiteindelijk gesneden was, heeft niemand ooit kunnen vermoeden. Christianne legde de lat voor zichzelf dusdanig hoog dat ze er moe van werd. Zo moe dat ze zichzelf ophing in de paardenstal van haar ouders. Haar afscheidsbrief werd tijdens de uitvaart uitgedeeld. Toen ik die brief las, begreep ik haar volkomen.

Ik doe een halfslachtige poging om de bemoste steen schoon te schuren, in ieder geval zo schoon dat iemand haar naam nog kan lezen. Het materieel op het kerkhof is zo mogelijk nog smeriger dan de steen zelf en ik laat het maar voor wat het is. Gatverdamme, die parochiegelden zouden wel iets beter besteed mogen worden! Een bloem uit het groenafval moet het dan maar doen. Ze zou er zelf erg om kunnen lachen, die gekke Christianne.

TomTommend rijd ik weer naar huis, vloekend op zondagsrijders die niet harder dan veertig lijken te kunnen rijden. Het geeft wel meer denktijd. Ik dacht altijd dat zij en ik uit hetzelfde hout gesneden waren, maar nee… Ik heb een heleboel om voor te leven. Zij niet meer en dat respecteer ik, al is het met een groot gevoel van spijt.

Houdoe, lieve Christianne. Je was een topmeid.



Monday, July 26, 2010

Het misbruik van de Bee Gees

'Waar haal jij je inspiratie voor een verhaal toch vandaan? Ik vind dat zo knap, hoe doe je dat toch?'

Voor mij is het niet knap. Ik heb een eindeloze fantasie, een groot associatief vermogen en daardoor is het leven met mezelf al één groot feest. Input blijft evenwel belangrijk. Ik kreeg een jaar of wat geleden de opdracht om een verhaal te schrijven voor 'Lezen wat de poT schaft'.* Het moest gaan over eten, kinderen en Tilburg. Ik hoefde niet eens moeite te doen voor de ingrediënten, ze werden me zo in de schoot geworpen.

1) Mijn liefje was al een hele tijd aan het zoeken naar een vierstammige eik in het Reichswald. Vierstammige eiken zijn heel bijzonder, dus we hebben ook nog samen een poging ondernomen om het vermaledijde ding te zoeken. Er was niets, helemaal niets... en hij verloor ook nog zijn shagbuil tijdens onze strooptocht door deze contreien:



2) De stad Tilburg is erg trots op haar eeuwenoude sterrenbos. Het barokke grondplan is ontworpen in de 18e eeuw en niemand weet welke tuinarchitect hier verantwoordelijk voor was:




3) Aan de rand van het sterrenbos ligt anno 2010 een toprestaurant, Auberge du Bonheur. De stinkende Bredaseweg staat godzijdank niet op de foto:




4) In de jaren '60 van de vorige eeuw hadden we hier in Tilburg zelfs een dierentuin, op een steenworp afstand van de Auberge. Natuurlijk moesten er uitheemse dieren ingeplant worden, die gelukkig ook wel eens uitbraken. Sindsdien is de stad Tilburg een hele kolonie Siberische eekhoorns rijker. Ik heb ze nog nooit gezien, maar ze zijn er wel:




Mijn verhaal stond al in de steigers. 'En het misbruik van de Bee Gees dan?' hoor ik u denken. Geduld, lieve lezer. Een stukje synopsis lijkt me op zijn plaats:

5) Sam (9) heeft een lievelingsplek in het sterrenbos. Ze gaat regelmatig naar haar vierstammige eik, maar op een dag is hij verdwenen. In de grond gezakt. Sam daalt af onder de grond en wordt gevangengenomen door Sjef Kok, een vervloekte cuisinier. Hij waart al jaren rond door ondergrondse holen. Als hij een vierstammige eik vindt en een meisjesbeen braadt, wordt de vloek verbroken en kan hij weer koken.

Tot zover de protagonist en de antagonist.
En toen moest er redding komen in de vorm van een trio Siberische eekhoorns:

6)

  

Mijn illustrator Ellis Pruijn bestierf het bijna toen ze mijn passages las en vormde Robin, Barry en Maurice om....

7)




....  waarna ik het weer bestierf.


Schrijven is een geweldige bezigheid. Ik krijg er nooit genoeg van. Jan vraagt me regelmatig om het nog eens voor te lezen. De schreeuwende rijmelarij van de vervloekte Sjef Kok is favoriet:

8)

'Sjef Kok is de naam,
broodje met braam,
Ik sloopte je eik,
knakworst met slijk!'

Voor de plot van het verhaal verwijs ik u naar:

*


, een uitgave van Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
(ter gelegenheid van de Kinderboekenweek 2009)
ISBN 978-90-487-0497-2

De opbrengst van dit boek is bestemd voor de Johan Stekelenburg Stichting.


Met de groeten aan Wenslauw, die op Facebook vroeg waarvoor die Bee Gees dan ooit misbruikt waren